Column
Wet geluidhinder gewijzigd
Op 3 juli jl. stemde de Eerste Kamer in met voorstellen om de Wet geluidhinder te wijzigen. Het betrof het wetsontwerp ‘Modernisering Instrumentarium Geluidbeleid, eerste fase’. Daarmee kwam een voorlopig einde aan een lange en enerverende periode waarin diverse pogingen zijn gedaan om de Wet geluidhinder te moderniseren. Maar wat heeft dat nu opgeleverd?
Aan het project Modernisering Instrumentarium Geluidbeleid (MIG) wordt al ruim tien jaar gewerkt. Het is al die tijd ook onderwerp van discussie. Niet alleen in overheidskringen, maar ook bij diverse maatschappelijke organisaties.
Bezuinigingen
Zo’n vijf jaar geleden, onder Paars II, werden de moderniseringsplannen voor het eerst vastgelegd in een wetsontwerp. Het Kabinet Balkenende I haalde dat echter weer van tafel omdat de systematiek van MIG niet paste in de plannen van dat Kabinet. Staatssecretaris Van Geel (milieu) wilde het gedachtegoed van MIG wel behouden maar op een andere wijze (gefaseerd) vormgeven. Om te beginnen wilde hij snel een aantal zaken regelen die weinig controversieel waren. Dat resulteerde in een wetsontwerp dat eind 2004 bij de Tweede Kamer werd ingediend. De belangrijkste van de daarin opgenomen wijzigingen betroffen:
- decentralisatie van de hogerewaardeprocedure;
- invoering van Lden voor weg- en railverkeer;
- regels over het beheer en opheffen van zones rond industrieterreinen;
- verhoging van de saneringsdrempel en afbakening van de saneringsvoorraad voor situaties met verkeerslawaai;
- regels voor het bij een wegreconstructie opheffen van het zogenoemde handhavingsgat voor toekomstige nieuwe situaties.
Beide laatstgenoemde wijzigingen lijken ingegeven door de wil te bezuinigingen. Daar zou uiteraard niets op tegen zijn, ware het niet dat daarmee ook de doelstelling van de wet wordt ondergraven. Door beide wijzigingen wordt bovendien bij miljoenen mensen de jarenlang gekoesterde hoop de grond in geboord dat hun geluidssituatie ooit zal worden verbeterd (zie de column van april 2006). Bij de behandeling van het wetsontwerp in de Tweede Kamer meende deze er nog een schepje bovenop te moeten doen om kosten te besparen.
Rol Eerste Kamer
Het mag dan wel zo zijn dat de Wet geluidhinder niet voorziet in een expliciete regeling hoe te handelen bij overschrijding van geldende geluidsnormen, er is toch op z’n minst een morele plicht van de wetgever te zorgen dat de normen worden nageleefd. Door de nieuwe regeling voor toekomstige gevallen (artikel 100, lid 3) wordt dat feitelijk ook erkend. Juist dit onderwerp was voor de Eerste Kamer - weliswaar na enig aandringen - aanleiding om serieus te kijken naar de haar voorgelegde wijzigingsvoorstellen. Aanvankelijk zag het er namelijk naar uit dat de Eerste Kamer de voorstellen zonder behandeling (als hamerstuk) zou aanvaarden.
Tijdens de behandeling van het wetsontwerp liet de commissie Milieu van de Eerste Kamer zich door tal van personen informeren; leden van een actiegroep, Stichting Natuur en Milieu, de NSG, ambtenaren van VROM en door leden van de MER-commissie. Dat leidde tot een brief aan Staatssecretaris Van Geel waar, populair gezegd, de honden geen brood van lusten. Met de Wet geluidhinder werd de vloer aangeveegd, waarbij terminologieën werden gebruikt als:
- een ontoereikend wettelijk instrument;
- een pragmatisch/opportunistisch benut instrument ten behoeve van overheden waarbij kostenoverwegingen de overhand hebben;
- het bieden van rechtsbescherming aan burgers tegen geluidsoverlast in onvoldoende mate tot zijn recht komt;
- het hanteren van geluidsnomen bij burgers de fictie van rechtsbescherming oproept;
- gelet op het complexe karakter van de wet is het welhaast een onmogelijke opgave om de consequenties van het wetsvoorstel in voor burgers begrijpelijke taal weer te geven.
Naar het oordeel van de commissie zouden deze constateringen dan ook moeten leiden tot een grondige herziening van het wettelijk instrumentarium. Gelet op deze ongezouten kritiek vreesden sommigen en hoopten anderen dat het wetsvoorstel zou worden teruggestuurd naar de Tweede Kamer. Zeker op het moment dat het Kabinet Balkenende II viel. Maar zoals zo vaak in de politiek liep het met een sisser af. Van Geel beaamde de constateringen van de Eerste Kamer en beloofde beterschap zodat nog vlak voor het zomerreces het wetsvoorstel ongewijzigd werd goedgekeurd, zonder zelfs in stemming te zijn gebracht.
Leuker kan niet, maar wel …
Je komt ze niet veel tegen, maar er zijn mensen die blij zijn met de gewijzigde Wet. Zoals de Dienst Milieu en Bouwtoezicht van de gemeente Amsterdam. Op haar website lezen we dat zij haar inspanningen in het beleidsvormingsproces gehonoreerd ziet door aanpassingen die het, specifiek voor de Amsterdamse situatie, makkelijker maken om haar woningvoorraad op peil te krijgen. Of de toekomstige bewoners daar ook blij mee zullen zijn, is echter de vraag.
De nu aanvaarde wetswijziging is in de geschiedenis van de Wet geluidhinder immers de zoveelste in de rij die niet leidt tot een betere bescherming tegen geluid. Erger nog, wederom is sprake van een verdere uitholling en versoepeling. Burgers schieten er dus niets mee op.
Dat geldt trouwens voor iedereen als we kijken naar eenvoud en begrijpelijkheid van de gewijzigde Wet. Mensen die, zoals de Eerste Kamerleden, zeggen dat de Wet geluidhinder zo ingewikkeld is, hebben voortaan nog meer recht van spreken. Zo gaan we, door de invoering van Lden in dB naast de gebruikelijke LAeq in dB(A), de geluidsbelasting voortaan letterlijk met twee maten meten. En het einde is nog niet in zicht. Binnenkort wordt een volgende wetswijziging in procedure gebracht waardoor er voor de rijksinfrastructuur naast de gebruikelijke immissienormen ook nog eens emissienormen gaan gelden. Bovendien komen die niet in de Wet geluidhinder maar in de Wet milieubeheer. Een en ander waarschijnlijk onder het motto: ‘Leuker kunnen we het niet maken, maar wel ingewikkelder’.
Jan Kuiper,
directeur NSG