Geluid is te meten, maar geluidshinder niet
Delft, februari 2004 - Mensen die geregeld last hebben van lawaai in hun woonomgeving zijn op een gegeven moment ten einde raad. Oh, die helse herrie van een nabijgelegen skatebaan of het aanhoudende geschreeuw op een speelterrein in de buurt! Het geluid gaat voor hen alle perken te buiten en ze kunnen er niet aan ontsnappen.
Maar wat kunnen ze doen om het ongewenste geluid te stoppen? De veroorzakers zijn slecht aanspreekbaar, de verantwoordelijke beheerders of eigenaren bagatelliseren de klacht of werken eenvoudig niet mee. Wanneer de gehinderden vervolgens gehoor zoeken bij politie of gemeente, blijkt het niet altijd gemakkelijk deze instanties te overtuigen van de overlast en hen tot actie te bewegen. Slaagt men daar niet in, dan denkt men veroorzakers en instanties te kunnen overtuigen met de resultaten van metingen. In de verwachting dat dan wel zal blijken hoe ernstig de overlast is.
Zelfs als een klacht door een ambtenaar of politieagent meteen in behandeling wordt genomen, levert dat niet per se het gewenste resultaat op. Ook overheid en politie zoeken vaak de oplossing van het probleem in het meten van het geluidsniveau. Dat heeft echter alleen zin als er geluidsnormen bestaan voor het soort lawaai, dat de overlast veroorzaakt. En dat is vaker niet dan wel het geval.
En zijn er wel geluidsnormen voorhanden, dan kan uit een akoestisch onderzoek blijken dat de geregistreerde decibellen binnen de normen vallen. Dan zijn de slachtoffers uitgepraat. De hinder wordt voor hen niet minder. Bij het vaststellen van geluidsnormen wordt namelijk enige hinder toelaatbaar geacht. Geluidsnormen sluiten overlast dus nooit volledig uit.
Wettelijke grenzen
Geluidshinder is een ingewikkelde problematiek. Hinder wordt individueel beleefd en is afhankelijk van persoonlijke omstandigheden. Ook het soort geluid speelt een rol. Zo blijken mensen bijvoorbeeld minder snel last te hebben van treinen dan van wegverkeer.
Individuele hinder is niet objectief vast te stellen. De ernst ervan voor grote groepen van de bevolking mag echter niet worden onderschat. Uit onderzoek van de Gezondheidsraad blijkt dat de gevolgen van geluidsoverlast (slaapverstoring, oververmoeidheid, lichamelijke klachten) zelfs ernstiger zijn dan die van passief roken. De overheid tracht daarom geluidshinder als maatschappelijk probleem te beperken. Dat geldt echter alleen voor min of meer continue en onpersoonlijke geluidsbronnen. Zo zijn voor weg-, rail- en vliegverkeer normen ontwikkeld, evenals voor industrie- en recreatiegeluid. Voor het veelvoorkomende burenlawaai bestaan ze niet, net zomin als voor het geluid van de menselijke stem (zonder versterking met behulp van een toespreekinstallatie).
Bij het vaststellen van wettelijke geluidsgrenzen die acceptabel zijn voor de gemiddelde (!) Nederlander, is rekening gehouden met de plaats, het tijdstip, de duur, de frequentie, het geluidsniveau en de soort bron. De normstelling is vervolgens gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek, waarbij m.b.v. enquêtes is vastgesteld bij welke geluidsbelasting hoeveel mensen hinder hebben. Zo is bijvoorbeeld gebleken dat continu geluid vanaf circa 50 decibel, gemeten buiten voor de gevel van een woning, in de woning hinder gaat veroorzaken bij een toenemend aantal mensen. Bij 50 decibel overdag is het aantal gehinderden voor wegverkeers- en industrielawaai zo'n 10 % van de mensen die er aan bloot worden gesteld. Voor 's avonds en 's nachts wordt die grens verlegd naar respectievelijk 45 en 40 decibel. Voor rail- en vliegverkeer gelden soepeler normen. Voor railverkeer is dat terecht, omdat minder snel hinder optreedt. Vliegverkeer zou echter veel strenger moeten worden aangepakt. Op basis van de landelijke geluidsnormen worden door gemeentelijke overheden vergunningen verleend en bestemmingsplannen ingevuld.
Gejoel rond sportpark
De Nederlandse Stichting Geluidshinder (NSG) ontvangt regelmatig brieven van mensen, die hinder ondervinden van omgevingslawaai en ontevreden zijn over de resultaten van het akoestisch onderzoek. Ze vinden dat de onderzoekers de verkeerde uitgangspunten hebben gehanteerd of stellen de uitkomsten ter discussie, omdat die geen recht doen aan de overlast die zij ondervinden.
Neem de situatie in de gemeente D. Sinds daar in een rustige woonwijk een nieuw sportpark is geopend, kunnen de omwonenden elke zondag 'meegenieten'. Of ze nu in de tuin zitten of zich terugtrekken in de woonkamer, het gejoel van het publiek rond de velden teistert hun oren. Bij de trainingen door de week kunnen ze de geschreeuwde aanwijzingen aan de pupillen letterlijk volgen. Enkele velden liggen op slechts 15 tot 22 meter van de woningen. De gemeente heeft op veelvuldige klachten van omwonenden gereageerd met een akoestisch onderzoek. Dat concludeert echter dat de bewoners niets te mopperen hebben: volgens de onderzoekers treedt er bij de woningen een gemiddeld geluidsniveau op van 40 à 43 decibel en dat is acceptabel. Gemeente blij, klagers boos. Hoe het akoestisch bureau tot het gemeten niveau is gekomen, is voor dit verhaal van ondergeschikt belang. De NSG komt op basis van een minstens even valide berekening tot 59 decibel. Maar het gaat in feite niet om de decibellen, het gaat om de hinder. En - ook niet onbelangrijk - om het aantal omwonenden dat overlast ondervindt. De kernvraag is of de gemeente de juiste beslissing heeft genomen om het sportpark op die locatie te laten aanleggen.
Een ander voorbeeld is een tennispark in de gemeente E., waar het staccato gekets van de ballen, het geschreeuw van spelers en coaches en talloze luidruchtige toernooien een buurman voortdurend hindert. Ook hier liet de gemeente op verzoek van klager een onderzoek uitvoeren. De eigenaresse van het tennispark stelde welwillend ballen en spelers beschikbaar. Is het vreemd te veronderstellen, dat tijdens het tevoren aangekondigde en in scène gezette onderzoek de ballen in rustige cadans over het veld gingen en de spelers zich verbaal keurig gedroegen? Ook hier was de gemeente tevreden met de (voorspelbare) uitslag van de geluidsniveaumeting en was de gehinderde alleen maar bozer.
Geen afdoende oplossing
Op basis van deze voorbeelden lijkt het dat akoestisch onderzoek door gemeentelijke opdrachtgevers wordt gebruikt om hun belang - handhaving van de bestaande situatie - te verdedigen. Maar het kan ook misgaan, wanneer aan de goede bedoelingen niet hoeft te worden getwijfeld. Zo werd in H. een hardrockfan vrijgesproken, nadat de politie hem had beboet voor het veroorzaken van geluidshinder. De politie had alleen buiten voor zijn woning geluisterd. De hardrocker vond het vreemd dat de agent niet in de woning van de buren had geluisterd en liet de zaak voorkomen. Dat de politieman een fout heeft gemaakt, staat buiten kijf. Geluidshinder van buren heeft een relatie met de isolatie tussen de woningen, dus had hij binnen moeten luisteren.
Dat vond de rechter ook. Maar die ging nog een stap verder. Hij had het artikel over geluidsoverlast in de Algemene Politie Verordening van de gemeente H. ter hand genomen en vond het vreemd dat er geen geluidsnormen in opgenomen waren. "Te vaag", oordeelde de magistraat, hij wilde decibellen zien! Deze rechter ging er dus van uit dat - in dit geval bij muziek in buurwoningen - pas sprake kan zijn van hinder, wanneer dat meetbaar is. Een foute redenatie in de ogen (en oren!) van alle slachtoffers van geluidshinder. Uiteraard geldt hoe meer decibellen hoe groter de hinder, maar bij hoorbare buurmuziek zijn tijdsduur en tijdstip doorslaggevender voor de mate van hinder, zo blijkt uit onderzoek.
Het meten van een geluidsniveau is niet altijd een remedie bij het oplossen van een complex hinderprobleem. Door maskerend stoorgeluid is meten soms niet eens mogelijk. Vooral bij burenlawaai is luisteren altijd van belang. Voor meer informatie over dit onderwerp kunt u terecht bij de Nederlandse Stichting Geluidshinder. De NSG adviseert slachtoffers en veroorzakers, maar ook regelgevers en -handhavers.
Geluidsniveaus